Schultelaan

Schout

Schulte (schout)

terug naar het overzicht >>

Schulte

De schulte (Schout) was een lokaal ambtenaar belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken en het handhaven van de openbare orde. Zijn taken varieerden naar tijd en plaats. Vanaf de hoge middeleeuwen was hij bijvoorbeeld hoofd van het dorpsbestuur. In steden kon de schulte worden gezien als hoofd van het justitieel apparaat.
Hij was openbaar aanklager, hoofd van het opsporingsapparaat en zat het gerecht voor.

Taken van de schulte

Vergelijkbaar met de functie van de tegenwoordige burgemeester had de schulte de taak om als beambte in dienst van zijn heer de leenmansplichten te innen en schulden te delgen. De naam is dan ook afkomstig van het Duitse ‘Schuld heissen’ en verbasterd tot schultheiss, schulte, en schout. In Duitsland was de schulte vaak een uit de ridderlijke stand afkomstige (laag adellijke) die de functie erfelijk maakte. Vaak speelde hierbij het bezit van een overerfbare hoeve (erbhof) .
In de oud-germaanse rechtspraak (ding) was de Schulte de voorzitter en was zijn taak te vergelijken met die van een Altman of meier. De schout had een drieledige functie. Hij vormde samen met de schepenen en de secretaris het dagelijks bestuur van de gemeente. Daarnaast was de drossaard de aanklager in criminele zaken, en zat hij de rechtszittingen van de schepenbank voor. Tenslotte was hij hoofd van politie. Als voorzitter van het plaatselijk bestuur, hoofd van de plaatselijke politie en officier van justitie lijkt, de functie van schout lijkt nog het meest op die van de huidige burgemeester. In de achttiende eeuw veranderde de naam schout in drossaard. Na de instelling van de gemeenten onder Napoleon in Nederland in 1811 werd de naam ‘maire’ ingevoerd voor burgemeester, die in 1814 werd gewijzigd in burgemeester, in 1817 in schout en in 1825 definitief (per Koninklijk Besluit) naar burgemeester.
Vanaf de hoge middeleeuwen was hij bijvoorbeeld hoofd van het dorpsbestuur van een Schulte Ook kon de Schulte de voornaamste bestuurder zijn binnen een heerlijkheid; hij werd dan aangesteld door de heer om in diens naam te handelen. In een boerenambacht werd de schout ook wel huisman genoemd en was hij een niet-horig bezitter van een vrij overerfbare hoeve. In steden kon de schulte worden gezien als hoofd van het justitieel apparaat. Hij was openbaar aanklager, hoofd van het opsporingsapparaat en zat het gerecht voor.